HET SLIM-MODEL
Leestijd: 10-15 min
Inhoudsopgave
Het SLIM model
Hoe kijkt iemand naar zichzelf en naar zijn situatie? En welke veronderstellingen hanteer ik in de manier waarop ik diegene benader? Als er een match is komen we verder, als die er niet is ontstaat er gedoe.
Het SLIM-model vertrekt vanuit mogelijkheden, niet vanuit problemen. De mogelijkheden die je hebt, zijn een optelsom van jou, je sociale netwerk en je maatschappelijke kansen. Iedereen heeft een ander pakketje. Dat pakketje vormt en weerspiegelt de manier waarop je in het leven staat: je willen en je kunnen. Het belangrijkste hierbij is, dat het niet gaat om hoe het objectief precies ziet, maar om hoe jij het zelf ziet. Wanneer mensen situaties als werkelijk definiëren (‘zo ben ik, zo zit het’), hebben die situaties ook werkelijke gevolgen (‘daarom doe ik…’).

Als we iemand willen helpen, moeten we onze benadering daar dus bij aansluiten. Want dan klopt actie en reactie, oorzaak en gevolg, en komen we samen ergens. Als we niet aansluiten, ontstaan er allemaal onbedoelde gevolgen. Goede bedoelingen leiden dan niet tot de gewenste resultaten.
Chauffeur van je eigen leven

Als we iemand willen helpen, moeten we een beeld hebben van waar diegene echt heen wil, en van het tempo dat hij denkt te kunnen maken. Hoe ziet iemand zichzelf als chauffeur? ‘Geef me een auto en dan kom ik er verder zelf wel uit’; ‘Dat is best ingewikkeld, kun jij me leren auto rijden?’; ‘Ik moet op veel te veel dingen tegelijk letten, ik sla helemaal dicht. Kun je me naar een rustig industrieterrein brengen?’; ‘Ik gebruik liever het OV en Uber’.
Afhankelijk van hoe iemand ernaar kijkt, vraagt het van ons steeds iets anders: een kans creëren om zelf al doende beter te worden, iemand de verschillende vaardigheden leren die komen kijken bij auto rijden, het stuur even overnemen en op een afgebakend stukje iemand steeds kleine opdrachten geven, of creatief buiten je eigen referentiekader meedenken over andere vervoermogelijkheden.
De twee assen
Centraal in het SLIM model staan twee assen: willen en kunnen. Langs die assen kunnen we onze hulp afstemmen op hoe iemand in het leven staat. Analytisch kunnen we vier posities onderscheiden, met vier bijpassende typen hulp. Wat in de praktijk heel vaak misgaat, is dat we iemand proberen te helpen op een manier die niet aansluit. Dat levert gedoe op: weerstand, afhaken, verstarring, stagnatie. Aansluiten is meegaan in hoe iemand in het leven staat en naar een situatie kijkt – zolang dat binnen de wet blijft, wat er is natuurlijk een grens.
Willen
Ziet de ander zichzelf als iemand met een ‘normale’ oriëntatie, ambities en waarden? ‘Normaal’ op de manier zoals dat in sociale wet- en regelgeving wordt gedefinieerd: gericht op maatschappelijk meedoen via opleiding en werk. Of juist als iemand met een ‘alternatieve’ oriëntatie en ‘alternatieve’ ambities en waarden? Bijvoorbeeld gericht op overleven op straat, op vrienden, op een hobby, op zelfstandig zzp-schap, of een criminele carrière.
Kunnen
Hoe zelfredzaam ervaart iemand zichzelf? Vertrouwen in eigen kunnen (of een gebrek daaraan) is een combinatie van je competenties, je sociale netwerk en je maatschappelijke kansen. Je kunt bijvoorbeeld van jezelf ‘weten’ dat je nog zo slim kunt zijn, maar dat je het als buitenlander toch niet gaat maken. Of je kunt ‘weten’ dat je misschien niet de slimste bent, maar dat je vrienden hebt die je er altijd doorheen slepen. Of je kunt ‘weten’ dat je nog zo slim kunt zijn, maar dat alles altijd onzeker is. Voor een dubbeltje geboren word je nooit een kwartje. Geloof in jezelf en alles komt goed. Ik ben een overlever, ik red me er altijd weer uit. Zoveel mensen, zoveel overtuigingen.
Subjectief Logisch Interventie Model

Bij elk van de vier manieren waarop iemand naar zichzelf en een situatie kijkt, past een interventie benadering. Anders gezegd: elk probleem kan op minimaal vier verschillende manieren opgelost worden: door kansen te creëren en dingen voor iemand te regelen, door iemand iets te leren, door iemand bij de hand te nemen, of door creatief te ondernemen met dromen en talenten. Maar wat werkt wanneer, voor wie? Als je vastloopt, is het heel vaak omdat de interventiestrategie niet klopt met het zelfbeeld van de ander. Of omdat er geen duidelijke strategie is, en verschillende hulpverleners (vaak onbewust) verschillende strategieën gebruiken. Het klinkt simpel, maar als je gesprekken analyseert is het verbazingwekkend hoe vaak dat onbedoeld toch misgaat. Vaak staat een rolopvatting in de weg om dit helder te zien en effectiever te worden. Iemand met een hamer heeft de neiging om elk probleem als een spijker te beschouwen.
Vier rolopvattingen
SLIM gaat ervan uit dat er in principe vier rolopvattingen zijn van waaruit je iemand kunt helpen:
- Fixer/regelaar (kansen creëren)
- Leraar (leren)
- Ouder-figuur (bij de hand nemen)
- Ondernemer (co-creëren met dromen en talenten)
Bij deze rollen past steeds een ander type gesprek. Welk rol en welk type gesprek effectief is, hangt af van de manier waarop iemand zich tot een situatie verhoudt. Je afvragen hoe iemand zichzelf ziet en naar de situatie kijkt, is iets anders dan daar een oordeel over hebben. Door te oordelen stap je onbewust al in een ouderrol. Dat is sóms effectief, maar vaak ook niet – denk aan de hamer. Het heeft weinig zin om in discussie te gaan over hoe iemand het ziet. Kinderen doen niet wat hun ouders zeggen, maar wat ze voor-leven.